De aanhouder wint, daar gaan we van uit.

De aanhouder wint, daar gaan we van uit.

24/02/2016
Leo Ghysels
Leo Ghysels
Program Advisor sustainable chain development

Leo Ghysels vertoefde de afgelopen jaren vaak tussen de bananenplanten van Tambacounda, Senegal. Zijn missie: de boeren en -boerinnen ondersteunen om lekkere Senegalese bananen in de winkels van Dakar en Colruyt Group krijgen. Leo is net terug uit Senegal en maakt zoals altijd graag tijd om zijn ervaringen te delen.

Leo, kan je ons om te beginnen nog even kort vertellen de bananenmarkt in Senegal in elkaar zit? Over hoeveel producenten gaat het ongeveer, en hoe zit het aan de consumentenzijde?

In totaal zijn er in Senegal zo’n 9000 bananenboeren. De streek rond Tambacounda, waar Vredeseilanden actief is, is toch wel de belangrijkste regio voor bananenteelt. Senegal heeft een eigen productie van ongeveer 36.000 ton per jaar. Omdat er in het land zelf jaarlijks zo’n 45 à 50.000 ton bananen geconsumeerd worden, moet er ook geïmporteerd worden. In 2014 was dat zo’n 15.000 ton. Die invoer komt hoofdzakelijk uit Ivoorkust. De Senegalese overheid wil de komende jaren extra gaan inzetten op een aantal producten met exportmogelijkheden. De banaan is één van die producten.

Is de bananenproductie in Senegal op dit ogenblik vooral gericht op de binnenlandse markt?

Bij mijn weten is er geen export van bananen uit Senegal. ’t Is te zeggen… Aprovag, de organisatie van bananenboeren in Tambacounda, heeft al twee containers geëxporteerd als test. Voor de eerste container (eind 2014) viel de export vrij goed mee. De kwaliteit van de bananen was goed bij aankomst in Europa. De tweede container was echter een stevige tegenvaller. De bananen, die bedoeld waren om te verkopen als biologische fairtradebananen in de winkels van Colruyt Group, bleken niet geschikt voor de verkoop in de supermarkt. Dat was voor alle betrokkenen een domper op de feestvreugde.

De hoofdreden voor het probleem kennen we ondertussen, die ligt in het productieproces. Om goede vruchten af te leveren moet een bananenplant een regelmatige watervoorziening kennen, zoniet rijpt een banaan te snel en krijg je bananen die uitwendig groen zijn, maar binnenin al gerijpt. Voor export, waarbij bananen toch 12 à 14 dagen op transport zitten, is dit nefast. Voor Aprovag, de organisatie waarmee we samenwerken, is dit eigenlijk de grote uitdaging, nl. zichzelf en hun leden meer organiseren als een industrie. Ik bedoel daarmee dat elk onderdeel van de keten, van plantgoed tot verpakking én transport volgens een bepaalde systematiek moet gebeuren, elke week opnieuw. En dat vergt discipline.

Is dit de rol van Vredeseilanden? Organisaties zoals Aprovag begeleiden om meer systematisch te gaan werken?

Dat klopt. Nu, bij Aprovag zelf zijn ze zich daar al voldoende van bewust hoor, zij hebben al een traject afgelegd met Vredeseilanden. Het komt er nu op aan om die discipline, die systematiek helemaal te laten doordringen bij elke individuele boer. Op 1 plantage praat je al snel over 150 individuele boeren, die allemaal een lapje grond bewerken, elk een beetje op hun eigen manier. Die manier van werken, en bijgevolg ook de kwaliteit van hun producten, wil nog al eens variëren. En de kwaliteit van de verzamelde producten is maar zo goed als de zwakste schakel. Iedereen moet dus volgens dezelfde principes werken en die rigoureus volgen. De grond die de boeren en boerinnen bewerken is trouwens geen eigendom van de boeren, maar van een boerengroep (GIE) en die kan je zelfs je grond afnemen als je niet goed genoeg je best doet. Maar dat gebeurt zelden. Op het vlak van bedrijfsorganisatie en -denken is er zeker ruimte voor beterschap, daar kan ook het verschil gemaakt worden. Dat kan bijvoorbeeld door de verschillende productiefases meer gecentraliseerd, gezamenlijk, te organiseren.

Kan je daar een concreet voorbeeld van geven?

Op de plantage van Sankagne heeft men nu een systeem met sproeiers geïnstalleerd voor de irrigatie van de bananen. Dat mag je gerust revolutionair noemen voor Aprovag. Enerzijds bespaart dit elke boer makkelijk 5 uur werk per dag, want nu gebeurt dit handmatig, met een soort tuinslang. Bovendien krijgt de bananenplant via het sproeisysteem veel gelijkmatiger water, en gaat er veel minder water verloren. Water is er genoeg, de plantages liggen aan de boorden van de Gambia rivier. In Sankagne wordt de sproei-installatie volledig afgewerkt in februari 2016, daarna is de plantage van Nguène aan de beurt, ook daar is nu de financiering rond. Het is een stevige investering, maar die gegarandeerd zal lonen. Eigenlijk is het optimaliseren van de irrigatie nu onze prioriteit voor 2016. Want de ervaring heeft geleerd dat het met de huidige manier van werken niet zal lukken om de vereiste normen te halen.

Het systeem betekent een extra kost voor de boeren. Kunnen ze die investering terugwinnen?

Absoluut. Er is in Senegal zelf, vooral in Dakar, een markt voor kwaliteitsbananen. Men betaalt daar prijzen die niet zo gek veel lager liggen dan de prijzen bij ons: 900 FCFA per kg betalen de consumenten in de winkel, dat is 1,4 à 1,5 euro. Eigenlijk kunnen de boeren op 2 manieren winnen: ze zullen kunnen leveren aan de ‘marché de gamme haute’ in Dakar, de supermarkten zoals Casino, CityDia, enz. .. De prijzen die ze daar kunnen krijgen zijn zeer interessant. Nu krijgen ze al 350 FCFA waar Aprovag voeger een 260 FCFA kreeg per kilogram verpakte bananen. En indien de kwaliteit beter wordt, zit 400 à 415 FCFA er zeker in.
Bovendien zullen de boeren ook een grotere opbrengst hebben, door de betere irrigatie en door betere bemesting. Dat laatste zorgt wel voor een extra productiekost, mede omdat het om bio-bananen gaat, maar die investering winnen ze bij verkoop makkelijk terug. Want er is nog een grote marge qua opbrengst. 30 à 40 ton per hectare per jaar moet haalbaar zijn, dat bewijzen de velden in het dorp Nguène, waar boeren intensieve begeleiding gekregen hebben. Terwijl in de andere dorpen nu vaak nog niet eens de helft gehaald wordt, soms zelfs maar 10 à 11 ton. Stel je eens voor, twee tot drie keer meer …

Waarom is er voor bio gekozen?

Dat is vooral voor de export bedoeld. De Senegalese bananen moeten op de Europese markt de concurrentie aangaan met bananen vanuit verschillende delen van de wereld. Door te kiezen voor bio-segment is de positionering op de markt een stuk eenvoudiger. Op de markt in Dakar speelt bio nog niet echt mee, maar het kan wel werken als een soort kwaliteitslabel. Het zijn trouwens de eerste, en voorlopig de enige, bio-bananen op de markt in Dakar. Dat geeft een comparatief voordeel wat de marketing betreft. Bovendien lenen de omstandigheden in en rond Tambacounda er zich heel goed toe om bio-bananen te verbouwen. Door de heel lage luchtvochtigheid heeft men nauwelijks of geen last van ziektes of schimmels, wat maakt dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt moeten worden. In Costa Rica is het bijvoorbeeld praktisch onmogelijk om bio-bananen te telen, vanwege de hoge vochtigheidsgraad.

Vredeseilanden werkt in dit bananenproject samen met bedrijven als Colruyt Group en Agrofair, een supermarkt en een importeur. Heeft die samenwerking een meerwaarde voor de boeren?

Absoluut . Vaak zie je bij de boeren wat scepsis bij de opstart van projecten en nemen ze een wat afwachtende houding aan. Een beetje van: ‘Bananen uitvoeren naar Europa... wij willen dat wel, maar gaan de andere bedrijven in de keten zich echt wel engageren?” Maar toen ik samen met vertegenwoordigers van Colruyt Group en Agrofair de plantages bezocht, zag ik dat alleen al hun aanwezigheid indruk maakte op de boeren. Dat vertegenwoordigers van dergelijke bedrijven de moeite doen om de boeren op hun plantages te bezoeken… dat stimuleert het geloof en de motivatie bij de boeren. En er is uiteraard ook de prijs: voor export ligt die nog een stuk hoger dan wat ze in Dakar krijgen. Daarnaast creëert die export ook heel wat bijkomende werkgelegenheid, bijvoorbeeld bij het verpakken en klaarmaken voor transport. Heel wat jongeren krijgen daardoor een inkomen, wat ze vroeger niet hadden.

Wat wij met Vredeseilanden doen heeft eigenlijk de bedoeling om voorbeelden te creëren. Te tonen hoe zo’n keten succesvol kan werken, zodat die ervaring kan uitgebouwd en overgenomen worden. Wat leren we uit deze ervaring?

Kijk, wat hier eigenlijk moet gebeuren, is dat je die hele bananenketen kwaliteitsvol opbouwt. Naast het werk van de boeren en de organisaties moeten er zich mensen bezig houden met verbetering van plantgoed, het maken van goede paletten en betere dozen. Er moeten transporteurs komen die met het juiste materieel werken, met een aangepaste koeling, enz… Zoals ik al zei, de hele bananenketen moet georganiseerd zijn als een industrie, efficiënt en soepel. Vanaf het plantgoed tot de levering in Dakar, elke handeling moet een routine worden, die kan herhaald worden, elke week, met regelmaat op het vlak van kwaliteit en kwantiteit. Dat systeem uitbouwen, dat zijn we hier aan het doen, niet meer of niet minder. We spelen hiermee ook in op het plan van de Senegalese overheid om de bananenketen te ontwikkelen, dat is zeker ook een stimulerende factor.
Maar, zo’n keten helemaal uitbouwen tot een soepel en betrouwbaar werkend geheel is wel een werk van vele jaren, en dat vergeet men soms.

Je hebt het over een werk van jaren. Zijn wij als ontwikkelingsorganisatie, als donateurs, te ongeduldig? Verwachten wij te snel resultaat?

De communicatie van organisaties zoals Vredeseilanden focust vaak op campagnes of fondsenwerving en daarin hebben wij het graag over snelle resultaten en successen. En dat terwijl heel veel van onze projecten eigenlijk ‘strijdprojecten’ zijn: omgevingen waar het moeilijk werken is en waar je dus tijd nodig hebt. Moest het makkelijk geweest zijn om zaken structureel te veranderen, dan zou men er niet mee wachten tot Vredeseilanden langskomt.
Dit soort projecten vergt tijd, veel tijd, en we hebben bij Vredeseilanden soms te weinig geduld vrees ik.

Het verhaal van de bananenboeren in Senegal is ook een heel complex verhaal. Het gaat hier eigenlijk om een grote groep boerenfamilies die van elders komen. Het is in feite een hervestigingsproject na een grote droogte in de streek waar ze vroeger woonden. Deze boeren komen ook uit een overlevingsstrategie, daarom telen zij ook niet alleen bananen. Deze boerenfamilies zijn, uit noodzaak, meesters in het spreiden van risico’s. Hier en daar een beetje op inzetten, zodat, als de ene oogst niet lukt, er nog een plan B is. Dat is, in bepaalde omstandigheden, een begrijpelijke en goede strategie, maar ze staat ook enigszins haaks op de strategie die nu nodig is in de bananenteelt bestemd voor vermarkting, nl. maximalisatie zowel op vlak van opbrengst als kwaliteit. Dat vraagt dus heel wat aanpassing, van verschillende kanten. Tegelijkertijd willen we natuurlijk niet dat boeren alleen afhankelijk worden van de export van bananen, integendeel. Die combinatie alleen al is een complex, maar zeer interessant element van dit project, waaruit heel veel te leren valt.

Wat is een realistische verwachting? Wat zijn de plannen voor het komende jaar?

Zoals gezegd gaan we inzetten op irrigatie. Tegen augustus zou dat zeker voor de plantagens in Sankagne en Nguene in orde moeten zijn. Voor de plantage van Saal moet er, naast de sproeiers, ook geïnvesteerd worden in nieuwe pompen die het water uit de Gambia-rivier kunnen pompen, wegens totaal verouderd. Daarnaast zullen er techniekers opgeleid worden die de pompen op een regelmatige en correcte wijze kunnen onderhouden.

In maart gaan we opnieuw met specialisten van Colruyt Group en Agrofair het terrein op om een ‘stand van zaken’ op te maken en om te plannen voor de komende maanden en bij te sturen indien nodig. Er komt, via Agrofair, ook een belangrijke investering in goed materieel, bijvoorbeeld een aantal tractoren, en bijhorende opleidingen. Want ook dat is heel belangrijk: kwalitatief materieel en goed opgeleide mensen om ermee te werken. We gaan ook inzetten op het composteren van organisch materiaal, voor het verrijken van de bodem. Ook dat wordt gemechaniseerd met een mobiele composteerinstallatie. Naast irrigatie is compost en bemesting heel belangrijk, bananenplanten zijn immers vrij veeleisend voor je grond.

Er worden bijvoorbeeld ook systemen aangeleerd om beter te oogsten. Dat wil zeggen: op het meest optimale moment. Dat gebeurt met een eenvoudig systeem van lintjes. De planten in een plantage zijn op verschillende momenten klaar voor de oogst. Door een systeem van gekleurde lintjes weet men welke planten op welk moment geoogst en verpakt mogen worden, week na week. Zo simpel kan het soms zijn. Alleen, je moet het systeem correct toepassen. Daarnaast wordt er ook nagedacht over wat de beste bedrijfsstructuur kan zijn voor de organisaties van bananenboeren. Nu zijn het allemaal zelfstandige pachters die individueel een stukje grond van de boerengroep bewerken.

Blijft het objectief om bio-bananen in de rekken van de winkels van Colruyt Group te krijgen?

Absoluut. Dat blijft het objectief, je kan het effect qua motivatie van de boeren hiervan nauwelijks onderschatten. Vorig jaar heeft men daardoor om een paar maanden tijd 3 certificeringen binnengehaald: Bio, Fairtrade en Global Gap. Dat is echt een huzarenstukje, aanvankelijk geloofden weinigen dat dit zou lukken. Zonder de deadline van de exportmogelijkheid was dit nooit gelukt. En daarnaast is er ook de trots van de boeren.

Dat het met de tweede container is fout gelopen, dat is vrij hard aangekomen in Senegal. Het was vooral een klap voor de mensen van Aprovag. Maar we hebben er allemaal uit geleerd. Eigenlijk had de container nooit uit Senegal mogen vertrekken, de bananen in kwestie hadden daar nooit door de kwaliteitscontrole mogen passeren. Maar we waren allemaal zo gebeten om het te doen lukken, dat we dachten dat het niet kon mislukken. Daar hebben we allemaal uit geleerd. Die negatieve ervaring heeft wel gezorgd voor een wake-up call bij de betrokkenen en dat laat het beste verhopen voor de toekomst. We gaan nu eerst inzetten op de markt van Dakar, en daarna één van de winkels van Colruyt Group. Misschien nog dit jaar en zo niet volgend jaar.

Dank je wel, Leo, voor dit boeiend gesprek, we zullen proberen om in de toekomst wat geduldiger te zijn.

Dit interview werd afgenomen door Jo Vermeersch