Waarom is er voor bio gekozen?
Dat is vooral voor de export bedoeld. De Senegalese bananen moeten op de Europese markt de concurrentie aangaan met bananen vanuit verschillende delen van de wereld. Door te kiezen voor bio-segment is de positionering op de markt een stuk eenvoudiger. Op de markt in Dakar speelt bio nog niet echt mee, maar het kan wel werken als een soort kwaliteitslabel. Het zijn trouwens de eerste, en voorlopig de enige, bio-bananen op de markt in Dakar. Dat geeft een comparatief voordeel wat de marketing betreft. Bovendien lenen de omstandigheden in en rond Tambacounda er zich heel goed toe om bio-bananen te verbouwen. Door de heel lage luchtvochtigheid heeft men nauwelijks of geen last van ziektes of schimmels, wat maakt dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt moeten worden. In Costa Rica is het bijvoorbeeld praktisch onmogelijk om bio-bananen te telen, vanwege de hoge vochtigheidsgraad.
Vredeseilanden werkt in dit bananenproject samen met bedrijven als Colruyt Group en Agrofair, een supermarkt en een importeur. Heeft die samenwerking een meerwaarde voor de boeren?
Absoluut . Vaak zie je bij de boeren wat scepsis bij de opstart van projecten en nemen ze een wat afwachtende houding aan. Een beetje van: ‘Bananen uitvoeren naar Europa... wij willen dat wel, maar gaan de andere bedrijven in de keten zich echt wel engageren?” Maar toen ik samen met vertegenwoordigers van Colruyt Group en Agrofair de plantages bezocht, zag ik dat alleen al hun aanwezigheid indruk maakte op de boeren. Dat vertegenwoordigers van dergelijke bedrijven de moeite doen om de boeren op hun plantages te bezoeken… dat stimuleert het geloof en de motivatie bij de boeren. En er is uiteraard ook de prijs: voor export ligt die nog een stuk hoger dan wat ze in Dakar krijgen. Daarnaast creëert die export ook heel wat bijkomende werkgelegenheid, bijvoorbeeld bij het verpakken en klaarmaken voor transport. Heel wat jongeren krijgen daardoor een inkomen, wat ze vroeger niet hadden.
Wat wij met Vredeseilanden doen heeft eigenlijk de bedoeling om voorbeelden te creëren. Te tonen hoe zo’n keten succesvol kan werken, zodat die ervaring kan uitgebouwd en overgenomen worden. Wat leren we uit deze ervaring?
Kijk, wat hier eigenlijk moet gebeuren, is dat je die hele bananenketen kwaliteitsvol opbouwt. Naast het werk van de boeren en de organisaties moeten er zich mensen bezig houden met verbetering van plantgoed, het maken van goede paletten en betere dozen. Er moeten transporteurs komen die met het juiste materieel werken, met een aangepaste koeling, enz… Zoals ik al zei, de hele bananenketen moet georganiseerd zijn als een industrie, efficiënt en soepel. Vanaf het plantgoed tot de levering in Dakar, elke handeling moet een routine worden, die kan herhaald worden, elke week, met regelmaat op het vlak van kwaliteit en kwantiteit. Dat systeem uitbouwen, dat zijn we hier aan het doen, niet meer of niet minder. We spelen hiermee ook in op het plan van de Senegalese overheid om de bananenketen te ontwikkelen, dat is zeker ook een stimulerende factor.
Maar, zo’n keten helemaal uitbouwen tot een soepel en betrouwbaar werkend geheel is wel een werk van vele jaren, en dat vergeet men soms.
Je hebt het over een werk van jaren. Zijn wij als ontwikkelingsorganisatie, als donateurs, te ongeduldig? Verwachten wij te snel resultaat?
De communicatie van organisaties zoals Vredeseilanden focust vaak op campagnes of fondsenwerving en daarin hebben wij het graag over snelle resultaten en successen. En dat terwijl heel veel van onze projecten eigenlijk ‘strijdprojecten’ zijn: omgevingen waar het moeilijk werken is en waar je dus tijd nodig hebt. Moest het makkelijk geweest zijn om zaken structureel te veranderen, dan zou men er niet mee wachten tot Vredeseilanden langskomt.
Dit soort projecten vergt tijd, veel tijd, en we hebben bij Vredeseilanden soms te weinig geduld vrees ik.
Het verhaal van de bananenboeren in Senegal is ook een heel complex verhaal. Het gaat hier eigenlijk om een grote groep boerenfamilies die van elders komen. Het is in feite een hervestigingsproject na een grote droogte in de streek waar ze vroeger woonden. Deze boeren komen ook uit een overlevingsstrategie, daarom telen zij ook niet alleen bananen. Deze boerenfamilies zijn, uit noodzaak, meesters in het spreiden van risico’s. Hier en daar een beetje op inzetten, zodat, als de ene oogst niet lukt, er nog een plan B is. Dat is, in bepaalde omstandigheden, een begrijpelijke en goede strategie, maar ze staat ook enigszins haaks op de strategie die nu nodig is in de bananenteelt bestemd voor vermarkting, nl. maximalisatie zowel op vlak van opbrengst als kwaliteit. Dat vraagt dus heel wat aanpassing, van verschillende kanten. Tegelijkertijd willen we natuurlijk niet dat boeren alleen afhankelijk worden van de export van bananen, integendeel. Die combinatie alleen al is een complex, maar zeer interessant element van dit project, waaruit heel veel te leren valt.