Waarom wij vraagtekens zetten bij GGO’s

Waarom wij vraagtekens zetten bij GGO’s

31/05/2011

Vorige zondag vernietigde de ‘Field Liberation Movement’ een GGO-aardappelveld in Wetteren. Vredeseilanden steunde deze actie niet maar onderschrijft wel enkele bezwaren tegen GGO’s. We krijgen de vraag waarom wij ons mengen in dit debat en om welk redenen we tegen GGO’s zijn. Onze voornaamste bedenkingen over GGO’s gaan niet over hun directe impact op milieu of gezondheid, wel of ze passen in een agro-ecologisch landbouwmodel, de keuzevrijheid van producenten en consumenten en de vaststelling dat vooral een paar grote bedrijven er beter van worden. In Vlaanderen zijn we ook bezorgd om de beperkingen van coëxistentie en de bedreiging die dat op termijn kan vormen voor de biologische landbouw.

Wat is genetische modificatie?

Een Genetisch Gewijzigd Organisme is een organisme waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is. Het is een vorm van biotechnologie waarbij genetische eigenschappen van een plant of dier worden gewijzigd door veranderingen aan te brengen in het DNA zonder dat er kruisingen gemaakt hoeven te worden.

Waarom is Vredeseilanden geen voorstander van GGO’s?

GG-gewassen proberen de fouten recht te zetten van een onhoudbaar landbouwmodel

De belangrijkste reden waarom we geen voorstander zijn van GGO’s is dat er te simplistisch wordt van uit gegaan dat een betere prestatie van een plant automatisch een verbetering betekent voor de boeren of voor de burger/consument. Daarvoor moet eerder ingezet worden op een verbetering/verduurzaming van het landbouwmodel als geheel, en zelfs op het omschakelen naar een agro-ecologische landbouw, gedreven door familiale bedrijven. Net als 400 wetenschappers die betrokken waren bij het door de VN gesteunde IAASTD-onderzoek, zijn we ervan overtuigd dat dit landbouwmodel op termijn het beste in staat is om armoede te bestrijden, de wereld te voeden en weerstand te bieden tegen klimaatverandering. Terwijl vandaag relatief veel ingezet worden op het ontwikkelen van nieuwe technologieën wordt zeer weinig ingezet op het stimuleren van een agro-ecologisch landbouwmodel. Theoretisch zijn er misschien mogelijkheden waarbij genetische manipulatie ook een duurzame landbouw kan versterken, maar in de praktijk is dit niet zo eenvoudig omdat de uitgangspunten grondig verschillen.

GGO’s worden vaak voorgesteld als onmisbaar om de groeiende wereldbevolking te kunnen voeden. Genetische modificatie biedt technisch ongetwijfeld mogelijkheden om de opbrengsten van landbouwgewassen te verhogen door het ontwikkelen van ziekteresistente of droogteresistente gewassen, maar kadert in een landbouwmodel dat op termijn destructief is omdat het geen rekening houdt met de draagkracht van de planeet. Op lange termijn de wereldbevolking voeden zal enkel mogelijk zijn met een duurzaam landbouwsysteem dat rekening houdt met de draagkracht van onze planeet. Een agro-ecologisch landbouw model is een veerkrachtig systeem dat gebaseerd is op het behoud van de bodemvruchtbaarheid, wisselwerking met de natuur, diversiteit en een groot aanpassingsvermogen aan wijzigende weersomstandigheden. Dat kan beter gerealiseerd worden op kleinschalige bedrijven met een diversiteit aan teelten en met gebruik van traditionele kennis en traditionele gewassen en rassen die meestal beter bestand zijn tegen extreme klimaatschommelingen. In dit soort landbouw hebben GGO-gewassen geen vooraanstaande plaats. De technologie past in een intensief landbouwsysteem met veel externe inputs en richt zich vooral op monoculturen (één bepaald ras van een beperkt aantal gewassen).

Gentechnologie wordt ook gezien als dé oplossing voor milieuproblemen zoals het gebruik van herbiciden en pesticiden. De GG-teelten die op dit moment commercieel geteeld worden, zijn ofwel herbicidentolerant (soja, maïs en koolzaad) ofwel insectenresistent (maïs en katoen). Het massale gebruik van herbiciden en pesticiden is vooral het gevolg van een intensieve, geïndustrialiseerde landbouw. De GGO’s die nu commercieel ontwikkeld worden, zijn dus een antwoord op de problemen die ontstaan zijn door de groene revolutie, maar ze creëren op hun beurt nieuwe problemen.

De herbicidentolerante rassen zijn in het algemeen tolerant gemaakt worden tegen herbiciden op basis van glyphosaat. Bij deze gewassen blijken na een aantal jaren toch wel wat onverwachte neveneffecten op te duiken: onkruiden worden resistent tegen de herbiciden, waardoor men meer moet beginnen spuiten en het aanvankelijke positieve effect verloren gaat.

De problemen waarop de huidige GG-gewassen een antwoord bieden, stellen zich veel minder in het agro-ecologische landbouwmodel waarvoor wij kiezen. Daar bestrijdt men onkruid, ziekten en plagen door mechanische bestrijding, vruchtwisseling, mengteelten, natuurlijke vijanden, diversiteit van rassen en natuurlijke selectie van resistente rassen. Dit is een heel ander technisch register dan wat gebruikt wordt in de technologische landbouw. Ondersteunen van een agro-ecologische landbouw vergt dus ook een ander soort onderzoek dan het identificeren van bepaalde genen die men dan wijzigt in functie van één bepaalde eigenschap. Het onderzoek is veeleer gericht op systemen, wisselwerking en ecologische kringlopen. Als men daarenboven massaal inzet op genetische modificatie om milieuproblemen op te lossen, dan is de kans zeer groot dat dit ten koste gaat van klassieke veredeling en van onderzoek naar alternatieve vormen van ziekte- en onkruidbestrijding. Er bestaat een risico dat “oude” kennis en technieken verloren gaat, zoals dat met de groene revolutie gebeurd is en dat er op middellange termijn geen alternatieven meer zullen zijn als er zich problemen voordoen met GG-gewassen.

Ondernemersvrijheid van boeren in het gedrang

In het verleden is al herhaaldelijk gebleken dat nieuwe technologie op lange termijn ook onvoorziene gevolgen heeft: ook voor de eerste commerciële toepassingen van GGO’s is dat op dit moment al duidelijk. Gezien de nog vrij recente introductie van deze technologie menen wij dat producenten en consumenten het recht moeten hebben om te kiezen om de technologie niet te gebruiken. Een algemene introductie van GGO’s, zoals in de VS, blijkt die keuzevrijheid te beletten, zowel voor producenten als voor consumenten.

Voor producenten zijn er twee redenen waarom hun keuze voor GGO-vrij beperkt is. De eerste is de beschikbaarheid van GGO-vrije zaden en de tweede gaat over kruisbestuiving tussen GG-gewassen en andere gewassen.

Het ontwikkelen van GG-variëteiten is een duur proces voor de bedrijven. Als grote zaadveredelingsbedrijven inzetten op GGO’s, dan is de kans klein dat ze tegelijk ook nog inzetten op verbeteringen via de klassieke verdeling. Daardoor kan op termijn de keuzevrijheid van de boeren beperkt worden omdat er misschien geen valabele niet GGO-zaden meer beschikbaar zullen zijn.

Een ander probleem is de uitkruising van de GG-eigenschap naar gangbare teelten en wilde planten. Daardoor wordt in bepaalde streken de teelt van niet GG-gewassen onmogelijk omdat er een besmetting is door de GG-gewassen. Er zijn in de VS gevallen geweest van boeren die vervolgd werden door Monsanto omdat ze door besmetting van hun buren GG-gewassen zouden telen en dus patentrechten verschuldigd zijn. Besmetting is vooral voor biologische telers een groot probleem omdat er in de bioteelt een nultolerantiedrempel voor GG-gewassen is. Door kruisbestuiving wordt het soms onmogelijk om die nog te garanderen, waardoor de teler zijn oogst niet meer bio kan verkopen. Op deze manier kan de keuzevrijheid van de ene producent om voor GGO’s te kiezen, de keuzevrijheid van de andere om dat niet te doen, beperken.

In Europa worden daarom co-existentiemaatregelen uitgewerkt, die het moeten mogelijk maken om GG en niet GG-teelten naast elkaar te laten bestaan, maar de vraag is of dat op termijn voldoende zal zijn. Bij de co-existentie gaat men altijd van een tolerantiedrempel van 0,9 % toegelaten besmetting, maar in bio is er een nultolerantie. Bovendien is het onduidelijk of die drempel op termijn niet zal leiden tot een globale hogere besmetting.

Wat met de keuzevrijheid van de consument?

Voor de consument is het probleem vooral dat een groot deel van het voedsel besmet is met kleine hoeveelheden GGO’s en dat ook hier op termijn GGO vrije garanties onmogelijk dreigen te worden. De besmetting gebeurt meestal in de keten, door het behandelen van GG-producten en andere producten in dezelfde productieketens of vervoer in dezelfde boten die niet 100 % gereinigd zijn.

In de veevoedersector wil men op dit moment geen GGO-vrije stromen meer garanderen, vooral omwille van contaminaties in de keten, waardoor de tolerantiedrempel overschreden wordt. Indien de teelt van GGO’s verder veralgemeend zou worden, ook in Europa, dan wordt het misschien globaal onmogelijk om GGO vrij voedsel te garanderen, of zal men verplicht zijn om de tolerantiedrempels verder op te trekken. Daardoor zou ook de consument de vrijheid kunnen verliezen om te kiezen voor GGO-vrij voedsel, iets wat op dit moment voor vlees eigenlijk al het geval is, tenzij men voor biologisch vlees kiest.

Ook voor de biosector wordt het omwille van de tolerantiedrempels en de contaminatie in de keten steeds moeilijker en duurder om de GGO-vrije status te behouden.

De finale winnaars zijn niet de boeren

Als je vandaag het gros van de toepassingen bekijkt dan worden niet de producenten of de consumenten beter van GG-gewassen, maar vooral de grote multinationale bedrijven die ze commercialiseren. Door het dure onderzoek worden er eigendomsrechten op GG-rassen verworven, waardoor ze te duur zijn voor kleine boeren en de boeren afhankelijk worden van meestal een groot internationaal bedrijf. Boeren die GG-gewassen gebruiken, mogen (en kunnen) zelf geen zaden meer vermeerderen en verliezen daardoor een stuk autonomie. Dikwijls vormen GG-gewassen dan nog een onderdeel van een totaal technisch pakket, waardoor de kostprijs en afhankelijkheid van de boeren nog verhoogt. De bedrijven die de zaden ontwikkelen, zijn de bedrijven die ook de herbiciden op de markt brengen, waardoor vooral zij beter worden van GGO’s. In praktijk gaat het over een beperkt aantal grote bedrijven als Monsanto en BASF, die dit soort onderzoek kunnen betalen en de gewassen die er het resultaat van zijn op de markt brengen.