“Onze sterkte ligt in de verbindingen die we maken”

“Onze sterkte ligt in de verbindingen die we maken”

03/05/2016
Jo Vermeersch
Jo Vermeersch
Communicatiemedewerker (op pensioen)

Sinds vorig jaar is Rogier Eijkens Programma-directeur bij Vredeseilanden in Leuven. Voorheen was hij reeds geruime tijd aan de slag bij Vredeseilanden als landvertegenwoordiger in Indonesië. Dit voorjaar bezocht hij o.a. onze collega’s en hun activiteiten in West-Afrika. Alles samen meer dan voldoende stof voor een goed gesprek.

Rogier, kan je je even kort voorstellen?

Ik werk nu 9 jaar bij Vredeseilanden. Ik heb Tropische bosbouw gestudeerd in Wageningen (NL). Ik ben Nederlander, heb gewerkt in een aantal landen, een aantal jaren bij de FAO, in Laos, maar ook in Bolivië. Voor ik bij Vredeseilanden aan de slag ging, werkte ik voor stichting Hivos uit Nederland. Ik was daar Program officer. Hivos is een organisatie die wel wat overeenkomsten heeft met Vredeseilanden, al bekijken ze het iets breder. Onder andere. het gender-aspect, cultuur en kunst, GLBT’s (homo- & lesbian rights) zijn voor hen hoofdthema’s. De grootste overeenkomst ligt in het programma dat ze voeren onder de noemer Green, dat is met name hun werk rond voedselsystemen. Zij hebben ook een concept zoals Feeding the cities. Zo werken ze ook met innovatieve Foodlabs in een aantal steden, rond voedselvoorziening in (snel groeiende) steden. Voor mij was het dus geen grote overgang. Ik was bij Hivos verantwoordelijk voor het duurzaamheidsluik voor Zuid-Amerika, ik werkte vanuit Nederland.
Daarna ben ik naar Indonesië getrokken om er te gaan werken. Ik heb wel iets met Indonesië, moet je weten, mijn partner is Indonesische, ik heb er ruim 11 jaar gewoond en gewerkt. Ik ken de cultuur vrij goed en ik spreek de taal (Bahasa Indonesia nvdr.).

Negen jaar bij Vredeseilanden, daaruit maak ik op dat er een ‘match’ is?

Absoluut. Er zijn een aantal factoren die gespeeld hebben, ik ga daar niet flauw over doen. Het feit dat het Vredeseilandenkantoor zich op Bali bevindt is zeker één van die redenen. Bali is een prachtige plek, een heel fijne omgeving om te wonen, vooral met opgroeiende kinderen. Toen we vertrokken waren onze dochters 7 en 9, nu zijn het al jongedames geworden.
Maar uiteraard ook waar Vredeseilanden mee bezig is, het ondersteunen van smallholder farmers (kleinschalige landbouwbedrijven nvdr.), dat spreekt me erg aan. En specifiek het feit dat Vredeseilanden kiest om te focussen op landbouw en het verbeteren van de levensomstandigheden van de boeren vind ik belangrijk, daar spreekt engagement uit en dat moet iedereen in zich hebben, vind ik. Maar vooral de combinatie van enerzijds het ondersteunen van de boeren en hun organisaties op het terrein en anderzijds het beleidswerk op niveau van bedrijven en overheden vind ik heel aantrekkelijk. Die manier van werken, die link maken is vrij uniek. Ontwikkelingsorganisaties werken vaak of op beleidsniveau, Internationaal of lokaal, of ze werken eerder op grassroot level (aan de basis nvdr.). Op beide vlakken werken maakt het werk wel complexer maar veel interessanter. Het feit dat wij veldkantoren hebben en vanuit die lokale context ervaring hebben en een netwerk van overheidsorganisaties, boerenorganisaties, bedrijven en ngo’s is een kracht die wij ook op nationaal of breder niveau kunnen inzetten om de structurele verandering te bereiken die we nastreven. In Indonesië doen we dat bijvoorbeeld om de rijstpolitiek (beleid rond rijst) van de regering te veranderen. Het gaat er om dat je vanuit je veldwerk (wat wij in ons jargon ‘piloten’ noemen) kennis opbouwt, bewijs verzamelt en dat je die kennis gaat inzetten om beleid te beïnvloeden. Want die beïnvloeding, daar gaat het ons in feite om. Doordat je als organisatie actief bent op het terrein heb je enerzijds geloofwaardigheid en anderzijds kan je met het netwerk dat je opbouwt, die beleidsbeïnvloeding, die verandering ook makkelijker waarmaken. Dat heb ik zelf ervaren in Indonesië.

Betekent die focus ook niet dat je als organisatie een aantal belangrijke aspecten van het werk in internationale samenwerking mist? Cultuur, gender, … is focussen geen verarming?

Neen. Voor alle duidelijkheid, ik vond dat bij Hivos heel boeiend en divers om mee bezig te zijn. Ik had te maken met experimentele kunstenaars, met de hiv-aids-problematiek, met vrouwenbewegingen en ik werkte ook met boerenorganisaties. Dat is zeer interessant, maar het is onmogelijk om inhoudelijk op al die vlakken voldoende onderlegd te zijn of worden, daarvoor zijn het te uiteenlopende sectoren en eigenlijk wordt je dan enkel een soort administrateur. Ik denk dat de keuze van Vredeseilanden voor die focus, de juiste keuze is. Met onze middelen, met onze huidige grootte als organisatie is dit de logische weg. Door ons te specialiseren kunnen we echt een toegevoegde waarde leveren aan het ontwikkelingsverhaal, dat zie je duidelijk in de verschillende regio’s waar we actief zijn.

Je hebt onlangs een bezoek gebracht aan de programma’s van Vredeseilanden in Mali en Burkina Faso. Kan je even kort schetsen waar het in dit programma voornamelijk rond draait?

We werken vanuit Ouagadougou, Burkina Faso en er zijn veldkantoren in Benin, Mali en Senegal. Het belangrijkste programma is het regionale rijst-programma. Dat is een programma, gefinancierd door de EU, dat loopt voor 3 jaar. Eind dit jaar loopt het programma af, maar het wordt hoogstwaarschijnlijk verlengd. In dat programma heb je opnieuw de 2 werkterreinen waarover ik het eerder al had. Enerzijds is er het heel belangrijke werk op beleidsniveau rond rijstproductie in en voor de regio West-Afrika. Daarnaast heb je, wat wij de pilootprojecten noemen, waarbij op een aantal plaatsen de rijstketens wordt ondersteund en beter uitgebouwd.

Het gaat hier om een regionale aanpak, gespreid over meerdere West-Afrikaanse landen. Waarom die globale benadering?

Inderdaad, het gaat over Benin, Senegal, Mali, Burkina Faso en Niger. In deze regio wordt er de laatste 20 - 25 jaar steeds meer rijst geconsumeerd. Die rijst wordt echter voor het overgrote deel geïmporteerd uit Azië, vooral uit Vietnam en Thailand. Daarom hebben een aantal West-Afrikaanse overheden besloten om de lokale rijstproductie te stimuleren. In Mali heb je bijvoorbeeld grote oppervlaktes met geïrrigeerde rijst. Maar de lokale productie is enerzijds beperkt en anderzijds is de kwaliteit vaak niet goed genoeg. Bovendien wordt de geïmporteerde rijst op de markt gebracht aan interessante prijzen, vanwege de grote volumes. Zoals je misschien weet is Azië echt de rijstschuur van de wereld. Concurreren met die geïmporteerd rijst is dus moeilijk. Vandaar dus dit project én die globale, grensoverschrijdende benadering. Inzetten op die lokale rijstproductie gebeurt daarbij op verschillende manieren. In de eerste plaats is er het lobbywerk zoals bijvoorbeeld bij ECOWAS (West African Union of Nations) waar o.a. gewerkt wordt rond het invoeren van importheffingen op rijst om zo de lokale productie te stimuleren. ROPPA, de West-Afrikaanse boerenvakbond, is hierbij een belangrijke partner waar we mee samenwerken.

Wat is hierin precies de rol van Vredeseilanden?

Vredeseilanden coördineert het hele programma. Daar zijn nogal wat administratieve verplichtingen aan verbonden, niet in het minst ten aanzien van de Europese Unie. Maar daarnaast zetten wij ook in op die zogenaamde ‘pilootprojecten’. Daarvoor werken we samen met lokale organisaties, maar ook met andere NGO’s die actief zijn in de regio, zoals SOS Faim, Oxfam, Trias en nog een aantal andere. Uiteraard begeleiden we ook zelf een aantal van die pilootprojecten. In het geheel spreken wie hier dus over een heel groot programma, waarbij ongeveer 167.000 rijstboeren en hun organisaties betrokken zijn.
En er zijn al best wat resultaten geboekt, vooral dan op het beleidsvlak. Het invoeren of verhogen van importheffingen zit nu in een aantal landen al op het niveau van de respectievelijke parlementen, zo werkt dat uiteraard.
Er is nu ook een platform waar de verschillende overheden en vertegenwoordigers van de boerenorganisaties elkaar ontmoeten om het beleid te bespreken en beleidsvoorbereidend werk te doen. Dat dit platform, tussen de verschillende West-Afrikaanse staten er is en dat het ook goed functioneert is voor mij echt een belangrijke verwezenlijking. Ook de nationale boerenorganisaties in het algemeen zijn een stuk sterker geworden. De impact daarvan is niet te onderschatten.

Er wordt wel eens beweerd dat er in Azië sneller vooruitgang kan geboekt worden, dat het dynamischer is. Jij kan (toch een beetje) vergelijken. Wat denk je van zo’n beweringen?

Ik begrijp wat je bedoelt. Uiteraard zijn er ook verschillen binnen het Aziatische continent.
Je kunt chinezen niet vergelijken met Indonesiërs, en Fillipino’s niet met mensen uit, zeg maar, Myanmar. Indonesië alleen al is onderling heel erg verschillend. In mijn ervaring heb ik gezien dat bijvoorbeeld in Vietnam er, van nature uit, een grote ondernemingsgeest aanwezig is. In die zin is voor mij het verschil tussen Vietnam en Indonesië al vrij groot. Maar, als je het over rijst hebt is het wel duidelijk. De context, de infrastructuur is in Aziatische landen verder door-ontwikkeld dan wat je in West-Afrika aantreft. De natuurlijke omstandigheden, het klimaat, maar ook het feit dat er al pakweg 1500 jaar geïrrigeerde rijst wordt verbouwd. Het verbouwen van rijst zit letterlijk in de cultuur van de mensen, zowel technisch qua skills als maatschappelijk. Vergelijken is in die zin niet echt relevant. Dat er minder ondernemingsgeest zou zijn in West-Afrika … dat heb ik uit mijn ervaring niet vastgesteld.

Over de rijstproductie in West-Afrika wordt gezegd, dat er een groot potentieel ligt? Is dat zo?

Zeker. Eén van de belangrijkste dingen die ik heb vastgesteld tijdens mijn reis is dat er veel mogelijkheden liggen. Er zijn boerenorganisaties die klaar zijn, er zijn investeerders die geïnteresseerd zijn in West Afrika. Inzetten op die lokale rijstproductie is een logische keuze.

Wat zijn volgens jou de uitdagingen voor de toekomst?

Die uitdagingen situeren zich zowel intern als extern. Intern moeten we werken aan een aantal competenties, zoals bijvoorbeeld het aantrekken van fondsen. We moeten ook meer gaan inzetten op communicatie over waarom we wat doen, wat we te bieden hebben, wat dit kan betekenen voor anderen. Dat laatste vind ik heel belangrijk. Je werkt aan een programma, je bouwt er aan, maar tegelijkertijd bouw je ook geloofwaardigheid op. Geloofwaardigheid wil zeggen dat anderen vinden dat je goed werk doet. Een goed programma zonder goede communicatie is eigenlijk een gemiste kans. Als anderen je leren kennen vanuit je expertise, vanuit je verwezenlijkingen, creëert dit quasi altijd nieuwe kansen. Op die manier kom je ook makkelijker in contact met nieuwe, interessante partners om mee samen te werken. Eigenlijk worden we zo de netwerkorganisatie die we willen zijn. Het gaat over reputatie en erkenning van je organisatie in de domeinen waarin je werkt.

De externe uitdagingen, daar zien we dat een aantal van de pilootprojecten nog niet lopen zoals het zou moeten. Als we praten over een voedselketen dan betekent dat de hele keten, van productie tot consument. En daar zie je dat de pilootprojecten in West-Afrika vaak zwak staan op het vlak van verwerking en consumenten. Contacten en samenwerking met verwerkingsbedrijven of supermarkten daar moeten we ook in de toekomst op gaan inzetten. Zo zie je dat er bij de boerenorganisaties nog wat te weinig aandacht is voor de verschillende ketenactoren, meer bepaald de privésector. Daar heb je nog een beetje het ‘oude denken’: als we, als boer, onze productie verbeteren dan komt het wel in orde. Actief samenwerken en -plannen met verwerkers, bedrijven en supermarkten zit er nog niet in. Je ziet dat dit denken, o.a. onder impuls van Vredeseilanden, wel verandert, maar veel boerenorganisaties beginnen daar nog maar net mee. Daar is nog veel werk aan de winkel.

Op het vlak van de producentengroepen, daar staat het programma erg sterk, vind ik. Je hebt er het voorbeeld van de voorgekookte (par-boiled) rijst, waar de verwerking in handen is van sterke en dynamische groepen van vrouwen. Dat levert de vrouwen een eigen inkomen op, een heel mooi resultaat. Ik heb zo’n groep vrouwen bezocht in Burkina Faso, die dit al op een relatief grote schaal doen. Die hebben een eigen fabriek en ze verwerken zo’n 15 à 20 ton rijst per jaar. Dat is al heel behoorlijk voor zo’n groep van 80 à 90 vrouwen. Er zit heel veel verschil tussen de groepen, sommige groepen hebben, meer dan anderen, duidelijk potentie om te groeien, dat zie je zo.
En ja, als je over uitdagingen spreekt, je kan er niet om heen, de regio kampt ook met een veiligheidsprobleem. Daar moet je mee omgaan.

Wij organiseren ook uitwisselingen tussen boerenleiders van verschillende landen en continenten. Waarom doen we dit, wat is het belang hiervan?

Dat klopt, dat is al een paar keer gebeurd. Vorig jaar bij de uitwisseling tussen Oost en West-Afrika was ik er niet bij, daar was het vooral de bedoeling dat men vanuit Oost-Afrika kon kijken naar en leren uit het programma in West-Afrika. Het rijstprogramma van Vredeseilanden in Oost-Afrika is pas dit jaar opgestart, vandaar.

Zo’n anderhalf jaar geleden was er ook zo’n uitwisseling tussen West-Afrika, Indonesië en ook Thailand. Daar was ik bij, in Thailand, en dat was in samenwerking met Greennet, een ngo waar we wel vaker mee samenwerken en die gespecialiseerd is in het ondersteunen van rijstketens van kleine boeren in Thailand. Met name gecertificeerde rijstketen, zowel Fairtrade als bio. Ook daar was het vooral de bedoeling dat de West-Afrikanen konden leren van hun Thaise collega’s, die heel veel ervaring en know-how hebben. Zowel op het vlak van de productie als op het vlak van het organiseren van de hele keten. Voor de Indonesische boeren was het vooral interessant om te zien hoe je best te werk gaat in niche-markten zoals die van bio- en/of Fairtrade rijst. Dat was ongelofelijk interessant.

Je ziet dat dit werkt, die boeren begrijpen elkaar heel goed, wij hadden natuurlijk voor tolken gezorgd maar je voelt ook dat daar een natuurlijke connectie is. Die uitwisseling gaat heel spontaan, over alles wat met de rijstteelt te maken heeft, ze vroegen elkaar letterlijk uit. Dat was echt mooi om te zien.
Daarnaast kregen de deelnemers ook de gelegenheid om een Internationale rijstconferentie bij te wonen in Bangkok. Ook daar hebben ze heel veel opgestoken.

Hoe gaat het nu in de toekomst verder met het rijstprogramma in West-Afrika? Wat zit er zoal in de pijplijn?

Op dit moment zijn we aan het werk om het project nog minstens met 1 jaar te verlengen via de EU. Daarnaast zijn we ook op zoek naar diversificatie van de financieringsbronnen. We gaan uiteraard verder met technische ondersteuning zowel op het vlak van productie als verwerking en marketing. Maar daarnaast ook de ondersteuning op vlak van investeringen en kredieten, o.a. via een aantal banken en fondsen. We werken bijvoorbeeld al samen met de Coris bank, een snelgroeiende bank die veel aandacht heeft voor landbouwontwikkeling en o.a. investeert in rijstverwerkingsinstallaties.
We geloven met Vredeseilanden sterk in het investeringsmodel. Enerzijds omdat boeren op die manier zelf in hun bedrijf kunnen investeren. Anderzijds kunnen investeringen in de privésector evengoed een positief effect hebben voor de boeren.

Voor een organisatie als Vredeseilanden lijkt dit wel een erg groot en ambitieus programma, dat zich uitstrekt over een heel grote regio?

Wij zijn inderdaad niet zo’n heel grote organisatie, zeker niet op Europees of wereldvlak. Maar dat hoeft ook niet, want onze sterkte ligt in de linken, de verbindingen die wij maken tussen de verschillende actoren in de ketens. En dat netwerk maakt dat we kunnen doen wat we doen. Dat is onze kracht.